JustPaste.it

Paniekstoornissen behandelen

Wat is een paniekstoornis?

Het centrale kenmerk van de paniekstoornis is de paniekaanval, dat wil zeggen een afzonderlijke periode van intense angstgevoelens of spanning, die vaak onverwacht optreedt.

Tijdens ten minste één van de aanvallen komen vier van de volgende symptomen voor binnen tien minuten, gerekend vanaf het eerste symptoom waarmee de aanval begint.

Wanneer minder dan vier symptomen aanwezig zijn, wordt gesproken van een ‘Beperkte symptoomaanval’.

1 tekort aan adem (dyspneu) of benauwd gevoel

2 duizeligheid, licht in het hoofd, een gevoel van slapte

3 hartkloppingen of een versnelde hartslag

4 trillen of beven

5 zweten

6 gevoel te stikken

7 misselijkheid of raar gevoel in de maagstreek

8 depersonalisatie of derealisatie

 

Hoe een paniekstoornis behandelen?

Een groot aantal gecontroleerde onderzoeken heeft de effectiviteit van psychofarmaca bij paniekstoornis met en zonder agorafobie aangetoond. Het onderzoek laat zien dat tricyclische antidepressiva (met name clomipramine), selectieve serotonineheropnameremmers  (SSRI’s), en serotonine- en noradrenalineheropnameremmers (SNRI’s), met name venlafaxine) effectief zijn, maar er zijn ook aanwijzingen dat (high potency) benzodiazepinen zoals Alprazolam, Diazepam eneffectief zijn.

paniekstoornisbehandelen.jpeg

In de recente Multidisciplinaire richtlijn angststoornissen (2009) wordt een voorkeur beargumenteerd voor SSRI’s als preparaat van eerste keuze, gevolgd door TCA’s en venlafaxine. In een groot aantal onderzoeken is de meerwaarde bestudeerd van het toedienen van psychofarmaca aan patiënten die met cognitieve gedragstherapie behandeld worden.

De combinatiebehandeling leidde echter tot meer drop-outs door bijwerkingen van de medicatie dan cognitieve gedragstherapie. Bij follow-up bleek het voordeel van de combinatiebehandeling echter verdwenen te zijn; combinatiebehandeling was nu even effectief als psychologische behandeling. Farmacotherapie bleek het bij follow-up slechter te doen dan de combinatiebehandeling. De resultaten van de meta-analyses zijn niet geheel eensluidend maar laten wel een voorkeur zien voor cognitieve gedragstherapie of combinatiebehandeling. Er zijn ook aanwijzingen dat patiënten die medicatie gebruiken gecombineerd met exposure eerder voortijdig stoppen met de behandeling en eerder terugvallen dan patiënten die alleen exposure behandeling krijgen. Terugval na het staken van de medicatie kan waarschijnlijk aan attributie-effecten worden toegeschreven. Patiënten in een combinatiebehandeling die de effecten aan het medicament toeschrijven vertonen eerder terugval na het stoppen van de medicatie dan patiënten die de vooruitgang aan hun eigen prestaties toeschrijven.