JustPaste.it

De race naar grondstoffen wordt lang en hobbelig

Ook een groene economie teert op kostbare grondstoffen, zoals metalen en mineralen. De vraag schiet de hoogte in, maar de bevoorrading knelt. Als Europa onafhankelijker wil worden, wachten een lange weg en enkele ongemakkelijke waarheden.

 

Wat petroleum en steenkool waren in de 20ste eeuw, zijn lithium, kobalt en zeld­zame grondstoffen voor de 21ste: onmis­bare grondstoffen voor de energievoor­ziening. Ze zitten in batterijen, elektro­motoren, windmolens of zonnepanelen – een voor een sleuteltechnologieën in de transitie naar een groene en digitale economie, waar Europa met zijn Green Deal het voortouw in wil nemen.

 

Alleen zijn we voor de bevoorrading ­nagenoeg volledig afhankelijk geworden van landen als China, Chili en Congo. ­Hoelang kunnen we die spreidstand, in een steeds onstabielere wereld, volhouden?

 

We willen Tesla’s, geen mijnen

Terwijl de laatste steenkoolmijnen stilaan gesloten worden, staan overal in Europa nieuwe kompels klaar om te delven naar deze cruciale metalen en mineralen. Maar ze stuiten daarbij steeds vaker op verzet. Net als bij de windmolens speelt het ­nimby-effect: not in my backyard. ‘Europeanen willen een Tesla, maar niet de mijn om de nodige grondstoffen te delven’, vatte ­Peter Tom Jones van de KU Leuven het ­samen.

 

Dat bij die ontginning buiten Europa milieu en mensen moeten wijken, zien we liever niet. Het kobalt wordt grotendeels gedolven in Congo (met kinderarbeid), Chinese producenten van silicium voor ­onze zonnepanelen worden dan weer verdacht van uitbuiting van de Oeigoeren. ­Europa wil graag minder afhankelijk worden van bedenkelijke regimes, maar of we verder springen dan Riyad inruilen voor Peking, blijft twijfelachtig. Verschillende ambitieuze plannen in Europa zijn alweer opgedoekt omdat het verzet te groot is.

 

Een nieuwe goldrush: te land, ter zee en in de ruimte

Hoewel er genoeg voorraad is van kritieke grondstoffen, worden ze steeds moeilijker te ontginnen. Ze worden al tientallen jaren opgegraven, de kwaliteit van de ertsen neemt af. De mijnbouwbedrijven verschuiven daarom de grenzen, met onder meer ontbossing, vervuiling en verlies van kostbare natuur als gevolg. Een recente studie in het vakblad Nature schat dat de mijnbouw vandaag al zo’n 57.000 vierkante ­kilometer impacteert.

 

Dat maakt dat de blik verlegd wordt. De schattenjagers van de nieuwe goldrush lonken naar de diepzee of de ruimte. Waar de ontginning van asteroïden of van de maan nog niet voor morgen is – en steunt op de dromen van durfkapitalisten – is mijnbouw op de oceaanbodem vandaag al een realiteit. Het Belgische Deme is zelfs een koploper in die letterlijke race to the bottom, en slaagt er al in om pollymetallische knollen (met concentraties nikkel, ­koper, kobalt en mangaan) in de Stille ­Oceaan, op een diepte van 4.500 meter, van de grond te schrapen.

 

Maar ook onder de zeespiegel wordt kwetsbare (en weinig weerbare) fauna verstoord. Hoe groot de milieu-impact is, blijft voer voor onderzoek en debat. Daarbij zal ze steeds afgezet moeten worden ­tegen de gevolgen van mijnbouw op land.

Mee daarom is het nog wachten op een internationaal akkoord dat eventuele commerciële exploitatie zou toelaten.

 

Recyclage is geen wondermiddel

De grondstoffen moeten ergens vandaag komen. Tegenstanders van nieuwe ontginning wijzen terecht op het onderbenutte potentieel van recyclage. Want in tegen­stelling tot fossiele brandstoffen – die maar één keer verbrand kunnen worden – zijn de meeste metalen en mineralen in theorie zowat oneindig recycleerbaar, zonder kwaliteitsverlies. Toch gebeurt het maar voor minder dan 1 procent. Zeker voor Europa valt hier nog veel winst te ­rapen. Het oude continent is arm aan grondstoffen, maar rijk aan kennis om te innoveren met recyclageprocessen. En in de miljoenen afgedankte apparaten die in onze kasten of op onze stortplaatsen liggen, vallen relatief grote hoeveelheden te rapen.

 

Tegelijk is nu al duidelijk dat recyclage geen wonderoplossing is. De vraag naar die grondstoffen zal in de toekomst vele malen groter zijn dan wat er nu in de economie zit. De elektrische wagen, bijvoorbeeld, breekt nu pas door. De batterijen van de honderdduizenden, of miljoenen, wagens die naar verwachting de volgende tien jaar van de band rollen, zullen niet kunnen ­teren op de recyclage van de paar duizenden auto’s die nu worden verkocht, en pas over tien à vijftien jaar uit omloop genomen worden.

 

Het maakt dat de wereld in het meest optimistische scenario, waarbij minstens 80 procent van de nodige batterijen en ­toestellen wordt gerecupereerd, tegen 2040 nog steeds ‘maar’ 10 procent van de vraag naar kritieke grondstoffen met recyclage kan voeden, voorspelde het Internationaal Energieagentschap (IEA) onlangs. Zonder paradigmaverschuiving – om al van bij het ontwerp circulair te denken – zullen we wel CO2 besparen, maar de aarde blijven uitputten.

 

Techoptimisme als morele plicht

Het rapport van het IEA is ontnuchterende lectuur, maar optimisme is een morele plicht, wist de Oostenrijkse wetenschaps­filosoof Karl Popper al. Ook het IEA ­baseert zijn voor­spelling op de kennis van vandaag. Zo ­onderschat het al jaren de opkomst van groene energiebronnen. Autobouwers, ­batterijfabrikanten of wind­molenbouwers worden steeds efficiënter en werken aan ­alternatieven die minder kritieke grondstoffen verbruiken. Bovendien staan ze ­onder druk om hun aanvoerketens door te lichten en de meest schadelijke ontginning – voor mens en natuur – te weren.

 

Soms is het ook mogelijk een schaarse grondstof te vervangen door minder schaars materiaal. Borium, bijvoorbeeld, wordt snel schaars. Het is een onmisbaar bestanddeel van bepaalde soorten glas, waaronder glaswol. Maar glaswol kun je prima vervangen door steenwol, waar geen borium voor nodig is. Dus moet je isolatie met behulp van glaswol verbieden. Dat laaghangende fruit is nog te plukken.

 

Consuminderen onvermijdbaar

De druk op de grondstoffen zal alleen maar groter worden, want ook de op­komende economieën en ontwikkelingslanden hebben recht op schone techno­logieën. Het onvermijdelijke gevolg is dat het rijke Westen minder zal kunnen consumeren. Dat horen we liever niet, want het geeft de indruk dat we minder comfortabel zullen kunnen leven, en dat wil niemand. Toch is het maar de vraag of we minder comfortabel moeten leven als we onze telefoon niet om de twee jaar maar om de vier jaar vervangen. Idem voor onze computer of auto.